Fouten, we maken ze allemaal.Er zijn soms woorden waar je gewoon over blijft twijfelen. Woorden die leerlingen van elk niveau lastig blijven vinden. Dit is niet omdat de woorden zo moeilijk zijn maar omdat ze zo op elkaar lijken dus haalt je ze makkelijk door elkaar. Het kan zijn dat je al een aardig niveau hebt bereikt maar niet meer zeker weet hoe het ook al weer zat. Of je bent nog niet zo lang bezig en deze woorden zorgen iedere keer weer voor verwarring. Deze keer gaan we het hebben over een 10-tal woorden die op elkaar lijken maar iets anders betekenen. Deze fouten ga jij dus vanaf vandaag niet meer maken.
1. IT'S VS ITS
It’s is de samenvoeging van it is of it has en betekent het is
It is beautiful weather outside
It has been a sunny day today
Its is een bezittelijk voornaamwoord en verwijst naar dingen of dieren.
The car tipped on its side
We are looking at an elephant drinking its water from the river
2. TWO TOO TO
Two is een getal
There are two cupcakes on the table (for me of course)
Too betekent ook, iets dat ook voor jou geldt of te (veel)
I love chocolate brownies too!
I ate too many strawberry cheesecakes (onthoud deze zin goed, je weet nooit wanneer hij van pas komt…. )
3. THAN VS THEN
Than wordt gebruikt voor vergelijkingen en betekent bijvoorbeeld beter dan, slechter dan, groter dan, kleiner dan, slimmer dan, dommer dan….
He is funnier than his brother
Then is voor tijdsbepalingen met vertalingen als toen, daarna, vervolgens etc. Het kan zijn dat je het hebt over een aantal gebeurtenissen die achter elkaar plaatsvinden of je geeft iemand instructies die na elkaar moeten worden uitgevoerd.
I came home and then I went to the cinema
First you cut the onions and then you mix them with the cheese
4. THERE THEIR THEY'RE / WHERE WERE WE'RE
There betekent in het Nederlands daar of er.
There are three dogs in the garden
Has he ever been there?
Their is een bezittelijk voornaamwoord en betekent hun
They were talking about their holiday plans
They’re is een samenvoeging van they are een betekent zij zijn
They’re travelling through Africa at the moment.
Oftewel: They’re over there in their house
Where betekent waar in het Nederlands en wordt als volgt gebruikt:
Where is the toilet?
Were is de verleden tijd van to be (zijn) en betekent waren
There were three bears close to our tent
We’re is een samenvoeging van we are en betekent wij zijn
We’re going to Ibiza!
We’re teachers
5. WITH WHICH WITCH
With betekent met
I went shopping with one of my friends
Which betekent die, dat of welke
Oh, which one?
The shop, which is owned by my dear friend, is very popular
Witch betekent heks
Which witch did you like best?
6. MUCH VS MANY / FEW VS LESS
Much betekent veel en wordt gebruikt in combinatie met zelfstandig naamwoorden die je niet kunt tellen
I had much wine the other day
I don’t have much time to finish the project
Many betekent ook veel maar wordt gebruikt in combinatie met zelfstandige naamwoorden die je wel kunt tellen
I had many glasses of wine the other day
Many minutes passed before he said something
Little betekent weinig is voor niet-telbare woorden
Little time is left
Few betekent ook weinig maar is voor telbare woorden
I invited only a few friends
7. SOME VS ANY
Any wordt gebruikt in ontkennende zinnen en vragen
Are there any questions? No, I don’t have any questions
Some wordt gebruikt in bevestigende zinnen
Yes, I have some questions
Echter, als je iets aanbiedt zeg je Would you like some tea?
En als je naar alle waarschijnlijkheid “ja” als antwoord op je vraag krijgt, is het ook some
8. WHO'S WHOSE WHO WHOM
Who’s staat voor who is or who has en betekent wie is of wie heeft
Who’s that? That is Jack
Who’s made this drawing? It is beautiful
Whose is een bezittelijk voornaamwoord en betekent wiens of van wie
Whose bag is this?
Who is het onderwerp van de zin
Who is Mr Bean?
Whom is het lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp van de zin
Mr Bean, whom I met in the supermarket is really funny
9. IF VS WHEN
Het verschil tussen if en when is vrij cruciaal. In een zakelijk context bijvoorbeeld kom je veel zekerder over als je zegt: When we sign the contract
Vergelijk het maar eens met If we sign the contract
Zeg alsjeblieft nooit, if I come back from the toilet……
Bij if moet er namelijk aan een voorwaarde worden voldaan om tot een bepaald resultaat te komen en betekent als, op voorwaarde dat, mits en when wordt vertaald als wanneer of toen
10. YOUR VS YOU'RE
Your is een bezittelijk voornaamwoord en wordt vertaald als jouw, uw of jullie
Are these your shoes?
You’re is een samenvoeging van you are en staat voor jij bent
You are the best!
Met de bovengenoemde verschillen ben jij nu voorbereid en zal je deze veelgemaakte fouten nu niet meer maken. Veel succes!